-
1 lastig vallen
прил.общ. (iem.) беспокоить (кого-л.), (iem.) быть в тягость (кому-л.) -
2 lastig vallen
v. bother, annoy -
3 lastig vallen met
v. bother, annoy -
4 iemand lastig vallen
iemand lastig vallenimportuner qn. -
5 iemand lastig vallen
iemand lastig vallenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand lastig vallen
-
6 iem. lastig vallen
быть кому-л. в тягость -
7 iem. lastig vallen
[storen]jdn. stören -
8 lastig
♦voorbeelden:een lastig geval • a difficult/hard caseeen lastig kind • an unruly/a difficult childlastige klanten • difficult customerseen lastig vraagstuk • a tricky problemhet iemand lastig maken • make things hard/difficult for someoneiemand lastig vallen • bother/trouble/ 〈 sterker〉annoy/pester someone ; 〈 vrouw op straat〉 harass someonelastig worden • become troublesomelastig met eten • fussy about one's food -
9 lastig
2 [moeilijk] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 difficile ⇒ 〈 probleem〉 épineux 〈v.: épineuse〉 ⇒ 〈 voorwerp〉 malcommode 〈 bijwoord〉 difficilement♦voorbeelden:1 het iemand lastig maken • rendre la vie difficile à qn.iemand lastig vallen • importuner qn.lastig met eten • difficile sur la nourriturelastig van humeur • d'humeur difficile -
10 lästig
lästig♦voorbeelden:der Rauch ist mir lästig • de rook stoort, hindert me -
11 vallen
опасть; падать; выпасть; идти; раздаться; грянуть; спасть* * ** (z)1) падать, упастьláten vállen — ронять, выпускать из рук
2) падать, приходиться (ор — на)3) ниспадать4) наступать5) погибнуть, пастьvoor het váderland vállen — пасть за отечество
6) падать, снижаться ( о ценах)•- iem. lastig vallen* * *гл. -
12 jemandem lästig fallen
-
13 утруждать
lastig vallen -
14 mess with
lastig vallen, hinderen, kwellenmess with♦voorbeelden:don't mess with heroin • blijf van heroïne af -
15 tease
n. plaaggeest; het lastig vallen--------v. pesten, lastig vallentease1[ tie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 flirt————————tease2〈 werkwoord〉1 plagen ⇒ lastig vallen, pesten♦voorbeelden:1 tease someone to do something • iemand aanzetten/pressen iets te doentease someone for something • iemand lastig vallen om -
16 coller
coller [kollee]♦voorbeelden:3 coller à la pensée de qn. • iemands gedachte precies uitdrukken; 〈 ook〉 zich inspannen om iemands gedachte goed te kunnen volgencoller à un texte • 〈 van vertaling〉 te woordelijk zijn; 〈 van vertaler〉 te dicht bij het origineel blijven4 ça colle! • dat gaat goed!, dat klopt!, afgesproken!ça ne colle pas entre eux • het klikt niet tussen henII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanplakken ⇒ (vast)plakken, lijmen, dichtplakken4 〈 informeel〉gooien (in, tegen) ⇒ met kracht smijten (in, tegen)6 〈 vooral onderwijs〉 een strikvraag stellen ⇒ (met een vraag) in het nauw brengen ⇒ 〈 kandidaat〉 laten zakken♦voorbeelden:coller qn. en prison • iemand in de gevangenis zettencoller qc. par terre • iets op de grond smijten7 être collé • (moeten) nablijven, nazitten♦voorbeelden:se coller du rouge à lèvres • lippenstift opdoens'y coller • 〈 bij verstoppertje spelen〉met de ogen geblinddoekt wachten, terwijl de anderen zich gaan verstoppencolle-toi là • ga daar maar zittense coller devant la télévision • zich voor de televisie installeren1. v1) kleven (aan), vastplakken (aan)2) nauw sluiten [kleding]4) gesmeerd lopen, klikken5) aanplakken, dichtplakken6) lijmen8) smijten9) toedienen10) verkopen [klap]11) aansmeren, opdringen13) laten zakken14) laten nablijven [leerling]15) lastig vallen, hinderen [door zijn onophoudelijke aanwezigheid]2. se collerv2) zich toeleggen (op) [ondanks tegenzin] -
17 accost
-
18 badger
n. das (marterachtig roofdier)--------v. lastig vallenbadger1[ bædzjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 das————————badger2〈 werkwoord〉1 pesten ⇒ sarren, lastig vallen♦voorbeelden: -
19 besetting
-
20 importune
См. также в других словарях:
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
fallen — beeinflussen; (sich) auswirken (auf); einwirken (auf); stürzen; purzeln (umgangssprachlich); plumpsen (umgangssprachlich); fliegen (umgangs … Universal-Lexikon
Fallen — Abfall; Niedergang; Fall; Sturz; Untergang; Sinken * * * fal|len [ falən], fällt, fiel, gefallen <itr.; ist: 1. a) sich (durch sein Gewicht, seine Schwere) aus einer bestimmten Höhe rasch abwärtsbewegen: Dachziegel sind vom Dach gefallen; der… … Universal-Lexikon
fällen — roden; abholzen; umhauen; absägen * * * fal|len [ falən], fällt, fiel, gefallen <itr.; ist: 1. a) sich (durch sein Gewicht, seine Schwere) aus einer bestimmten Höhe rasch abwärtsbewegen: Dachziegel sind vom Dach gefallen; der Baum fiel… … Universal-Lexikon